Vergaan Brandaris I

Dezer dagen was het vijftig jaar geleden dat de Motorreddingboot “Brandaris I” van de Koninklijke Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij met alle opvarenden verging. In dit artikel, geschreven door Siep Zeeman, oud schipper van een reddingboot, wordt dat drama opnieuw bericht.

Oorzaak vergaan Brandaris kon niet worden vastgesteld

VIJFTIG JAAR GELEDEN: REDDINGBOOT BRANDARIS MET MAN EN MUIS VERGAAN! De zware storm, welke Zaterdagavond opstak en den geheelen dag aanhield, heeft ernstige rampen langs onze kust veroorzaakt”, stond er in de dagbladen van maandag de 24ste oktober 1921.

De stoomreddingboot “President van Heel” kapseisde bij Hoek van Holland toen zij uitvoer naar de Franse lichter “Falaise”, die op de Maasvlakte strandde. Zes van de zeven redders verloren daarbij het leven! Ook het Nederlandse ss. “Meerkerk” kwam ten zuiden van Hoek van Holland in moeilijkheden. Voor de Eems bleef de loodsschoener “Eems II” met tien opvarenden! Bij Schiermonnikoog gaf het Deense ss. “A.P. Bernstorff” noodseinen, benoorden Ameland zat een onbekend zeilschip in de branding. Het Nederlandse ss. “Batavier VI” kwam in moeilijkheden ter hoogte van Terschelling; vier opvarenden raakten daarbij gewond. Op de Eierlandse Gronden strandde de Duitse schoener “Liesbeth”; de bemanning kon door de roeireddingboot van de Cocksdorp worden gered. De Terschellinger motorreddingboot “Brandaris I” die ook naar deze schoener uitvoer, keerde niet in haar thuishaven terug.

Fatale zondag

De Duitse schoener “Liesbeth”, onderweg van Fowey (zuidkust Engeland) naar Gothenburg, was op die fatale zondag tot boven de Waddeneilanden gevorderd, toen de zuidwesterstorm plotseling ruimde naar het noordwesten. Langs de kust werden windstoten gemeten van 25,2 tot 28,5 meter per seconde (windkracht 10 tot 11). De storm stond recht op de kust en kapitein Arnold Schröder zag geen kans meer zijn schip nog vrij van de verraderlijke banken te sturen. De schoener strandde ’s zondagsmiddags om half twee op de Eierlandse Gronden nabij de zuidpunt van Vlieland. Op het noodsein van de “Liesbeth” voeren de roeireddingboot van de Cocksdorp (Texel) en de motorreddingboot Brandaris I van West-Terschelling uit. Na een barre tocht wisten de redders van Texel de schipbreukelingen behouden aan land te zetten.

De Brandaris echter had een zware, dertig kilometer lange tocht voor de boeg. De zee was ruw en de branding hoog, maar de dappere mannen, Steven Wiegman, Ferdinand Kies, Albert Tot en Rink Dijkstra, kozen vol vertrouwen zee, want de boot had al menige zware tocht, waarvan verschillende naar de Eierlandse Gronden, onder soortgelijke omstandigheden goed doorstaan. In een rapport van 11 oktober 1916 staat bijvoorbeeld dat de Brandaris gedurende vijf uur in een hoog opgezweepte zee verschrikkelijk werkte en aanhoudend veel water overkreeg, maar wederom gebleken een zeer zeewaardige boot te zijn, waarin schipper en bemanning het volste vertrouwen stellen!

De boot kon door op het duin, bij de vuurtoren samengedromde Terschellingers worden gevolgd tot ter hoogte van het badhuis van Vlieland. Toen werd ze de door de hoge zee en de tot schuim verwaaide golftoppen aan het oog onttrokken. Later zagen Vlielanders haar nog dwars van het Posthuis. Dat was te omstreeks vier uur, ruim twee uur na het vertrek. “Het moeilijkste gedeelte van de heenreis, door de gemene branding van het Stortemelk, heeft de boot dus goed doorstaan”, schreef de heer D. Doeksen, van de plaatselijke Commissie van Terschelling, na de ramp. Nadien zag niemand de boot nog, ook de drie opvarenden van de “Liesbeth” niet, die in de mast naar redding uitkeken. Wel meenden sommigen haar in de nabijheid van de gestrande schoener te hebben waargenomen, maar daarover was later geen zekerheid te verkrijgen.

De Brandaris I van de (toen nog niet koninklijke) Noord- en Zuid-Hollandsche Redding-Maatschappij (N & Z H R M)

Bang vermoeden

Met het verstrijken van de tijd, werd men op Terschelling steeds ongeruster, vooral nadat bekend werd dat de Duitse zeelieden door de Texelse boot waren gered. Talloze mensen stonden urenlang over de verlaten, woeste zee te staren in de hoop de boot te ontdekken. Anderen dromden samen bij het postkantoor, wachtend op een bericht dat aan de onzekerheid een eind zou maken. Het werd middernacht, de storm hield onverminderd aan en de reddingboot liet nog steeds niets van zich horen of zien. De een na de ander was stilletjes naar huis gegaan. De ouders, vrouwen en kinderen van de opvarenden wachtten in de nachtelijke uren, terwijl de wind om hun huisjes bulderde en de hagel tegen de ramen kletterde, tevergeefs op de vertrouwde voetstappen… Bange vermoedens worden zekerheid als twee reddingboeien – met de naam “Brandaris” er op geschilderd – op de kust aanspoelen, en sleepboten die het gebied grondig afzoeken onverrichter zake in de haven van Terschelling terugkeren. Ook latere pogingen het wrak te lokaliseren falen.

Het spreekt welhaast vanzelf dat men zich afgevraagd heeft, of de Brandaris wel zeewaardig was. Aangezien zij niet geborgen is heeft men de oorzaak van het vergaan niet kunnen vaststellen. De uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart luidde dan ook: “De Raad vermag de oorzaak van het vergaan van de Brandaris bij gebrek aan gegevens niet vast te stellen. Aan een redding bij stormweer onder de kust is steeds gevaar verbonden. De Brandaris was echter voor de daarmede uit te oefenen vaart volkomen berekend, goed uitgerust en onderhouden en bemand met in de reddingdienst geschoold personeel. De Raad gedenkt met weemoed de bemanning, die in dienst der naastenliefde het leven heeft verloren”.

Trouwens, ook uit de vrij korte, doch roemrijke geschiedenis van de boot blijkt duidelijk, dat het een sterke, zeewaardige boot was. De resultaten van elf jaar activiteit; 98 oefen- en reddingtochten – waaronder zeer zware – en 231 geredden, spreken wel voor zichzelf..

Wonderboot

Het denkbeeld een motorreddingboot te bouwen voor het station Terschelling kwam op na het ongeluk met de reddingboot aldaar op 24 november 1909, toen tijdens een reddingsactie drie redders omkwamen. Negen anderen, waaronder Steven Wiegman en twee broers van hem konden ternauwernood worden gered. Toen de secretaris van de Reddingmaatschappij, de heer H. de Booy, naar aanleiding van dit ongeval Terschelling bezocht, sprak een loods hem aan en zei: “Uw werk is niet afgedaan, meneer, er moet een krachtige boot komen, een motorreddingboot”. Ook anderen waren deze mening toegedaan, en zo kwam er een motorreddingboot.

Met de Brandaris betrad Nederland als eerste land een nieuwe weg, die leidde naar krachtige, grote boten. ( Het voorbeeld werd spoedig door andere landen gevolgd)

De stalen “wonderboot” werd gebouwd op de werf ’t Kromhout te Amsterdam; ze kreeg een waterverplaatsing van 38 ton en een snelheid van ruim 16 km per uur. De voortstuwingsinstallatie bestond uit een 75 pk petroleummotor, in die tijd een behoorlijk vermogen voor een boot van die afmetingen. De romp was verdeeld in zes waterdichte afdelingen. Tot de uitrusting behoorde o.m. een zeiltuig en – als nieuwste snufje – een springnet. Onder de eerste schipper J. Cupido, maakte de Brandaris verscheidene moeilijke en succesvolle tochten. Cupido’s opvolger, Steven Wiegman, en later matroos Albert Tot, die later beiden met de boot ten onder gingen, waren gewoonlijk ook aan boord.

Succesvol

Het zou te ver voeren alle activiteiten die de boot gedurende haar bestaan heeft verricht, op te sommen. Daarom verstaan we met een korte beschrijving van enige vermeldenswaardige tochten.

20/21 december 1911. In een stormachtige w.n.w. wind en een hoge zee waren de redders aan boord van de Brandaris zeven uur in touw bij hun pogingen de negen opvarenden van de loodskotter W5 te halen. Na veel moeite gelukt het hen de mensen van het gestrande schip te krijgen.

13/14 november 1915. Tijdens zwaar stormweer voer de reddingboot tweemaal uit. Er stond een zeer hoge gemene zee. Eerst op de tweede tocht gelukte het de in nood verkerende trawler Nellie in de branding te vinden. Driemaal moest de Brandaris langszij het zwaar slingerende schip schieten om de elf vissers er af te halen. Bij het naar binnen varen lag de reddingboot volgens schipper Cupido, “eenige tijd plat op zijde”.

1/2 april 1917. De Brandaris redde 68 man van het op het Bornrif gestrande ss. Ceres tijdens een harde noordoosten wind en zware sneeuwbuien. Dit is het grootste aantal geredden dat ooit in één keer aan land werd gebracht.

Een der laatste tochten die de Brandaris volbracht, was geen reddingtocht. Op 12 april 1921 kreeg schipper Cupido opdracht het stoffelijk overschot van de op een reddingtocht verdronken en op Terschelling aangespoelde, schipper Dubblinga van Schiermonnikoog naar zijn eiland terug te brengen. Aan boord waren ook Wiegman, Tot en Kies, die zes maanden later hetzelfde lot zou treffen.

Cupido, die de eretitel “reus van de gronden” had verworven wegens de vele succesvolle tochten die hij maakte, moest zeer tot zijn spijt het roer daarna overgeven aan Steven Wiegman, omdat zijn gezichtsvermogen hard achteruit ging. Wiegman’s eerste tocht als schipper zou ook zijn laatste worden.

Het lijk van Steven Wiegman spoelde enige weken na de ramp aan bij Harlingen. Hij werd drie dagen voor Kerstmis op Terschelling begraven. Onder de vele aanwezigen waren oud schipper Cupido en kapitein-luitenant ter zee A. ten Broecke Hoekstra, die namens de Koningin een krans legde op het graf.

De weduwen van Wiegman en Kies en de ouders van Tot en Dijkstra ontvingen de erepenning voor “Menslievend Hulpbetoon” . Van allerlei instellingen en uit alle lagen van de bevolking kwamen giften binnen ter ondersteuning van de achtergebleven. Ook de Reddingmaatschappij, die door het vergaan van haar kostbaarste boot een gevoelig verlies geleden, werd niet vergeten. De Stichting “Hulp na Onderzoek” bood een nieuwe reddingboot aan op voorwaarde dat deze de naam “Brandaris” zou dragen en gebouwd zou worden in Nederland. Het royale aanbod werd in dank aanvaard. Kapitein Schröder van de gestrande “Liesbeth”, het doel van de Brandaris schrijft nog trouw elk jaar op 23 oktober een brief naar de Reddingmaatschappij. In 1960 schreef hij: “Ik weet ook vandaag nog precies wat schipper Maarten Boon van de roeireddingboot van de Cocksdorp destijds zei, toen ik hem vroeg hoe het mogelijk was dat hij en zijn mannen ons in die zware storm van boord haalden”. Hij zei: “Wel kapitein er zijn veel schepen, maar er is maar één leven”.

 

Bron: Trouw 26-10-1971