De laatste dagen van Douwe Tot

“Oant Jens” (tot ziens) riep de 72-jarige Friese mensenredder Douwe Tot enkele weken geleden,
toen de Spiegelreporters afscheid van hem namen op zijn eenzame vogeleiland. Het zou de
laatste reportage zijn, die journalisten van onze markante figuur konden maken. Geen tot ziens,
want enkele dagen later, op 2 november jl.. kwam hij om het leven.

DE LAATSTE DAGEN VAN DOUWE TOT, DE MENSENREDDER

Het was bij vliegende storm, windkracht twaalf of dertien, toen de “Katowice” aan de grond liep op de Noordwestergronden. Hij lag al in tweeën toen we erbij kwamen. ’t was een Pool van zo’n vijfduizend ton, met zesentwintig man aan boord. Er stond een geweldig stuk water en iedere keer kreeg de reddingboot weer een mep, die ons als een lege kist achteruit smeet. Maar het moest. We konden die zesentwintig kerels toch niet laten verzuipen/ We probeerden ze eerst aan bakboord af te halen en toen dat niet ging, aan stuurboord. Het zicht was bar slecht. De grondzeeën sloegen over de boot heen. Tweeëntwintig keer moesten we langszij om de bemanning eraf te plukken… Dat was op 1 maart 1949…
Zo heeft Douwe Tot, de oud-schipper van de reddingboot “Brandaris” van Terschelling ons kortgeleden met tegenzin verteld over zijn grootste redding.

Douwe begon alvast

Wij ontmoeten hem op het eiland Griend, waar hij met de motorsloep “Grietje”, in gezelschap van een andere Terschellinger, Jan Bierman, heen was gevaren om er enkele maanden te leven als een moderne Robinson; op een onbewoond eiland, in een hutje op palen. Het was de laatste ontmoeting, die wij hadden met deze 72-jarige mensenredder, die tientallen malen zijn leven riskeerde om bij nacht en ontij zijn medemens te hulp te varen door een hel van wind en water, om hen aan de klauwen van de dood te ontrukken. Tweehonderdeenenvijftig mensen hebben het leven te danken aan Douwe Tot, die vele malen zijn eigen leven waagde om dat van andere te redden, en die nu op 2 november

 

 

Griend: eens een welvarend eiland, nu een zandplaat met een kaap en een hut op palen en met duizenden broedende vogels. Een heel stil plekje, waar Douwe Tot vele dagen van zijn 72-jarig leven doorbracht tussen wolken, wind en water

 

Tezamen met zijn kameraad Jan Bierman, die hier op het leertje van de hut op palen staat, woonde Douwe Tot de laatste zomer van zijn leven weken lang als een moderne Robinson Crusoë op het door het wijde water omspoelde stukje land. De wind en de zee zongen hun lies en de meeuwen krijsten van de vroege ochtend tot zonsondergang.

omkwam op zijn eigen Terschelling, en onder de sloep, waarmee hij de laatste zwerftochten van zijn leven maakte, onder de “Grietje”. Douwe Tot en Jan Bierman, de Robinsons van Griend uit deze zomer, zouden op een werfje in West Terschelling de motorvlet opknappen, die voor hen nog steeds nieuwe avonturen op de Waddenzee betekende.
Douwe Tot – wij hadden hem bij onze laatste ontmoeting het verhaal van zijn grootste redding bij stukjes en beetjes moeten ontfutselen. Hij was in zijn leven een eenvoudig man, een man van doen, niet van praten. Hij was dat tot zijn dood. “Ik kom na koffietijd,”zei Bierman, maar Douwe Tot begon alvast. En terwijl hij de “”Grietje”, die in een schuur op de werf stond, monsterde, is het schip gekanteld. Douwe Tot, die geen storm te zwaar en geen zee te hol was, raakte beklemd tussen de motorsloep en een muur. Toen hij een half uur later gevonden werd, was hij dood. Een lange episode van soms heroïsche reddingen was definitief geëindigd, Douwe Tot nam de details over heldenmoed en zelfverzaking mee in het graf onder de zwaaiende lichtbundels van de Brandaris; op het kerkhof aan de Terschellinger Longway, waar zes jaar geleden zijn zoon Klaas Tot, werd begraven, twee jaar nadat die zijn vader als schipper van de reddingboot had opgevolgd. Ook die stierf niet tijdens een reddingstocht, maar hij kwam om tijdens een zeiltochtje met vakantiegangers op de Waddenzee…

Als een Robinson Crusoë

Onze ontmoeting met Douwe Tot op een va de meest merkwaardige plaatsen, die men zich in ons land denken kan: op een onbewoond eiland, is dus de laatste geweest. Het verhaal over zijn grootste redding, waarschijnlijk het laatste, dat hij met tegenzin vertelde. Douwe Tot, in 1950 met pensioen gegaan, zonder afscheid te kunnen nemen van de zee, zat in een oud en vaal windjak in een huisje op palen alsof er nooit in zijn leven iets bijzonders was gebeurd, alsof hij  nimmer tweehonderdeenenvijftig mensen had gered op een woeste zee, in bange zware nachten, in mist en sneeuwstorm en zonder zicht.
“Verhalen vertellen?” vroeg Douwe Tot, “ach man, dan kan ik wel aan de gang blijven”, en hij had gelijk.
Het verhaal van onze ontmoeting op Griend is eigenlijk het verhaal van zijn laatste zomer. Niemand wist het, dat Douwe Tot als een moderne Robinson Crusoë in het huisje op palen leefde op de zandplaat Griend, ergens tussen Harlingen en Terschelling. Daar zat de 72-jarige mensenredder, als had hij geen achtentwintig jaar op de reddingboot gevaren waarvan tweeëntwintig jaar als schipper. Hij zat, onbereikbaar voor het alledaagse gewoel van een vol land, rustig op duizenden vogels te passen met de 62-jarige Jan Bierman.
Douwe Tot en Jan Bierman, een mensenredder en een oud-boer, twee verlate versies van Diogenes, twee stoïcijnen, temidden van een wijde wereld van wind en wolken, van eb en vloed en van duizenden krijsende vogels, twee Robinsons met markante, gebruinde koppen op een onbewoond eiland.
Griend is al een paar honderd jaar onbewoond, maar er zijn betere tijden geweest. Eens was het een welvarend eiland, met een stad en scheepswerven en boeren. Maar ook toen was de zee onberekenbaar, net als in de dagen, waarin Douwe Tot op de reddingboot voer.

Zo leefden Jan Bierman (links) en Douwe Tot in hun mannenhuishouden in de hut op palen. Zonder enig contact met de buitenwereld

In de kerstnacht van 1287 kwam er een storm gelijk aan die waarin Tot naar de Katowice kruiste. Het water werd hoog opgezwiept tegen de dijken van Griend. Die dijken hielden het niet en Griend werd door de zee verzwolgen. Honderden mensen en dieren verdronken, huizen en gebouwen sloegen kapot. Griend werd een troosteloos eiland in de Waddenzee. Nog eeuwenlang hebben er een paar boeren gewoond, maar gaandeweg knaagde de zee meer van het eiland af en tenslotte, in de achttiende eeuw trokken de laatste bewoners weg. Het was voor mensen niet meer mogelijk op Griend te wonen en er een bestaan te vinden.
De vogels kwamen om de lage gronden in bezit te nemen, om te broeden en jongen groot te brengen en weer weg te vliegen. Zo is het een paar eeuwen gegaan. Er werd een kaap op Griend gebouwd om de scheepvaart tot baken te dienen bij de vaart door een wirwar van geulen en banken, die de Waddenzee heet. En nog later is er een huisje op palen gesticht, waarin Douwe Tot in de afgelopen maanden de laatste zomer van zijn leven doorbracht.

Dan pak je elke kans…

Hoe kwam de mensenredder op het onbewoonde eiland? Was hij op en om Terschelling uitgekeken? Men wist op het eiland wel beter: “Douwe Tot? Die gaat immers nog altijd met de sleepboot Holland mee, wanneer die moet uitvaren,”zeiden de Terschellingers. “Die kan niet zonder zijn eiland en zonder de zee. Dacht u soms, dat de man van de Katowice….welnee. Als je eenmaal de zee hebt hebt overwonnen zoals Douwe Tot. Als je met een reddingboot naar een gebroken schip vaart en er staat zoveel water, dat de buiskap van de reddingboot wordt ingedrukt tot het stuurwiel klem zit, als je dan met een bijl de handspaken kapot slaat om het schip weer bestuurbaar te maken en als je dan ook nog met zesentwintig geredden thuiskomt, dan blijf je de zee trouw, dan pak je iedere kans om weer uit te varen.”

 

En Douwe Tot zelf zei ons bij dat laatste gesprek: Ik zou morgen wel weer uit willen varen.” Maar over het kapot gehakte stuurwiel van de “Brandaris” sprak hij niet. Het gouden kruis van verdienste, dat hij voor de Katowiceredding kreeg van de Poolse regering, de grote gouden medaille van de reddingmaatschappij, de zilveren eremedaille in de orde van Oranje Nassau of het feit, dat hij broeder in de Nederlandse Leeuw was, dat alles kwam niet ter sprake. Douwe Tot zat in een oud windjak en met een baard van drie dagen op de vogels te passen.
Ik vind dat een aardig “putsje”. op de vogels passen en zorgen dat er geen mensen komen, die hier niks te maken hebben. Zonder bewijs van Domeinen zet hier niemand een voet aan land, we moeten hier geen pottenkijkers,” zei hij. Tot raapte eieren van kokmeeuwen samen met Bierman, omdat kokmeeuwen rovers zijn.

Geen radio, geen krant

En toen we Griend verlieten, deed Tot ons uitgeleide tot het strand, waar hij achterbleef als een stoere heerser over een onbewoond eiland, dat vele eeuwen steeds weer wordt bedreigd door de elementen waartegen Douwe zijn hele leven had gevochten. “Tot ziens”, zei hij, maar niemand wist, dat dit een afscheid voor altijd zou zijn….

Mensen beschermen of vogels; Tot vond het beide belangrijk en daarbij leverde ook de functie van vogelbeschermer hem een bestaan tussen lucht en wolken op. Hij heerste er over een rijk stuk natuur, waar sterns en visdiefjes, de bergeend en de eider, kapmeeuwen en scholeksters de voornaamste bewoners waren, zonder iets van de bescherming va Tot en Bierman te begrijpen. Wanneer zij over het eiland gingen, trok de hele vlucht vogels op de  wieken om luid krijsend heen en weer te jakkeren, om duikvluchten uit te voeren boven de hoofden van twee onverstoorbare mannen. Als je niet uitkijkt pikken ze in je kop.” zei Douwe Tot.
Hij ging met Bierman het Wad op om Wadwormen te zoeken als noodzakelijk aas voor het verschalken van bot en schar. Zij trokken tot een zicht ver van het huisje op palen, ver van de motorsloep, die bij laag water op bakboordzij op de rede lag. Zij trokken tot een zicht ver om het hoekwand uit ter zetten, als twee nietige zwarte stipjes tussen zee en wolken. Zij gingen als onbetwiste heersers over het eiland, waar de nesten met eieren en jongen soms nauwelijks dertig centimeter van elkaar lagen.

In de verte voer de postboot van Harlingen naar Terschelling voorbij, en op Griend was de ene dag bijna gelijk aan de andere. Soms kwam de vloed extra hoog en dan spoelden eieren en jongen weg bij de plaats waar een slenk tot diep in Griend snijdt. Maar verder leefden Tot en Bierman ongestoord in hun mannenhuishouden in het hutje op palen. Daar stonden twee vastgetimmerde kribben, een tafel, twee stoelen, een paar kookapparaten en een kast voor levensmiddelen, die de mannen zelf van Terschelling moesten halen met de sloep “Grietje”.
Er was geen telefoon en geen radio, geen krant en geen comfort. “Televisie hebben we ook niet.” zeiden de mannen. De zee leverde hen vis, die ze zelf rookten in een oven van op het strand door eb en vloed blootgewoelde stenen van het oude Griend. De vis werd gerookt met behulp van gejut hout en dan kringelde van het onbewoonde eiland rook omhoog. Onder de hut stond een emaille schaal met gerookte bot, waarvan wij net Douwe Tot een paar exemplaren verschalkten en wij dronken koffie in de hut op palen, die de mens zo nodig beschermen moet omdat de zee nog altijd onberekenbaar is. Wie kon dat beter weten dan Douwe Tot?
“Wij hebben hier nog vast gezeten,” zei hij. “Wij verloren de schroef van” de sloep in half vliegend weer. Toen hebben we een vlag gehesen op de hut, maar die stond door de windrichting juist in het verlengde van de vuurtoren en pas na twee dagen, toen de wind draaide, zag de kustwacht ons.

Om op tijd te zijn…

Kort geleden is Douwe Tot met Jan Bierman op de sloep “Grietje” teruggevaren naar Terschelling om er op tijd bij te kunnen zijn als de herfststormen zouden losbarsten en de sleepboot “Holland” zou moeten uitvaren, de hel van wind en water tegemoet. Douwe Tot zou de volgende week, op 30 november 73 worden, maar dat speelde bij hem geen rol. Trouwens, wat vond hij eigenlijk wel belangrijk buiten de zee? Honderdrieënveertig redding tochten, 256 geredden; hij praatte er niet eens over. Het verblijf op Griend betekende de laatste zomer van Douwe Tot, de mensenredder. De elementen hebben een felle tegenstander minder en ook de sleepboot “Holland” zal nooit meer varen met Douwe Tot…

BAS DEN OUDSTEN

Bron: De Spiegel  21-11-1959