Douwe Tot verlaat Brandaris

DOUWE TOT (270 levens gered) verlaat de “Brandaris”

ZIJN ZOON KLAAS NEEMT COMMANDO OVER

Blond als de duinen van het eiland is Jan Tot, die geen som goed maakt op de school van West, als de “Brandaris” onder commando van zijn grootvader en met zijn vader aan boord, is uitgevaren. Meester Roos knijpt wel een oogje dicht, want de meeste jongens van Terschelling draaien dan in hun bank, omdat ze – diep in hun hart – graag naast schipper Douwe zouden staan bij de tocht over de Noorder gronden.

De vader van Jantje Tot heeft datzelfde gevoel, dat diepe verlangen gekend toen hij als joch van twaalf jaar was, dat op klepperende klompen langs “’t Wakend oog” liep, het trefpunt bij de haven waar nog iedere avond mannen staan, die het zeemansleven nooit zullen vergeten. Klaas Tot, rustig en sterk, in de kracht van zijn jonge leven, krijgt Maandag het bevel over de motorreddingboot “Brandaris” van de Koninklijke Noord- en Zuid-Hollandse Redding Maatschappij.

Hij krijgt het commando van zijn vader, die nu 63 jaar is en 20 jaar schipper is geweest van de reddingboot van West-Terschelling. Douwe, pezig, klein van stuk, met een korte, grijze kuif, heeft nog aan de riemen getrokken. Hij heeft nog de laatste jaren van de roeireddingboot gekend. Een kleine 300 mensen – om precies te zijn 270 – hebben Douwe Tot en zijn mannen bij nacht en ontij van wrakken gehaald en door de loeiende branding naar de haven van Terschelling gebracht. De pet met de gouden bies, de pet van de schipper van de “Brandaris” ligt op de radiokast van het huisje in de Westerbuurtstraat. Douw Tot heeft zijn tijd uitgediend. Met God en met ere.

Het einde van de Westerbuurtstraat in het dorp West-Terschelling, waar vader en zoon wonen

Een paar huizen verderop in de hellende straat, dicht bij zee, woont Klaas, die sinds zijn 19e jaar – en dat is ruim tien jaar geleden – mee is uitgevaren. Nu gaat de jonge Tot en niet meer Douwe, de grijskop, naar kapitein Bakker in de Commandeurstraat met het journaal van de tocht. In de toekomst ziet kapitein Bakker niet meer de ondertekening D. Tot, maar K. Tot. Het verschilt maar één letter, maar voor kapitein Bakker, bijna 70, die als zovele Terschellingers over de wereldzeeën heeft gezworven, betekent dit een nieuw tijdperk. Hij is de vertegenwoordiger van de K.N.Z.R.M. op het Terschellinger land en Douwe heeft nog bij hem als matroos gevaren. Voor beiden is dat jaren geleden…. Als er twee zijn die elkaar kennen in dat kleine wereldje van West, dan zijn het kapitein Bakker en de schipper van de “Brandaris”. De zwijgzame Tot en de rondborstige Bakker sluiten een episode af, als de eerste overmorgen met pensioen gaat. Dan zal de telefoon voortaan een paar woningen Noordelijker rinkelen in de Westerbuurtstraat.

Dan ging je…

Commandowisseling op Terschelling. Douwe Tot zegt er niet veel van. “Het leven is goed geweest. Als je gewaarschuwd werd, dan ging je. De mensen ginds moesten eraf. Je ging erheen en gooide de boot langszij…. Ze rekenden op je en je had te gaan”. Schipper Tot spreekt niet van het avontuur, van de moed, van het levensgevaar. Hij is als alle mannen van de kust, die reddingboten bemannen en buitengaats gaan: de eenvoud zelf. Dat praten over schipbreuken , over vliegende storm en een kolkende branding, waarin de dood wenkt, het is hem volslagen vreemd. Dit soort mannen in de blauwe trui met het verweerde gezicht en kleine, scherpe ogen, begrijpt niet, dat men in zijn ervaringen belang stelt. De scheidende schipper van de “Brandaris” heeft geen foto’s, geen krantenknipsels, geen brieven, alleen wat medailles, die hij nooit draagt. Ja toch, één keer heeft hij ze opgespeld, op die onvergetelijke dag, toen de Koningin hem in de Ridderzaal de hand reikte. Vorig jaar, toen de N.Z.H.R.M. “Koninklijke” werd. Eerst zou Douwe alleen naar Den Haag gaan, moeder Tot zou thuisblijven, nadat een buurvrouw had gezegd, dat je zo iets maar eenmaal in je leven kon meemaken. “Hier zijn wat van die dingen”, zegt de schipper en hij schuift een paar etuis met medailles op tafel. Daarna gaat hij weer in dezelfde houding, wijdbeens, op zijn stoel zitten en ziet toe, met de handen in zijn zakken.

Achter deze onderscheidingen schuilen tientallen mensenlevens. De geredden hebben schipper Douwe Tot de hand gedrukt en zijn weggevaren van het eiland. Douwe Tot en de opstappers redden schipbreukelingen, meestal vreemdelingen. Stuurman Jaap de Beer schrijft het journaal. Douwe ondertekent dit en daarmee is de zaak afgedaan. Van de geredden hoort de bemanning van de reddingboot zelden meer iets. De thee dampt uit de kopjes van vrouw Tot als de onvermijdelijke vraag gevallen is. de vraag die de schipper goedmoedig doet glimlachen. “Zijn zwaarste tocht? Zwaar en gevaarlijk?”

Zwaarste storm!

“Je hebt geen tijd om aan gevaar te denken je prakkezeert er ook niet over. Maar zwaar was de tocht naar de Katowice. de Pool, die vorig jaar, 1 Maart hier aan de grond is gelopen. Het was de zwaarste storm, die ik ooit heb meegemaakt. Wij zijn twintigmaal langszij geweest. De eerste keer sprong een vent met een pak nylonkousen in het net, maar voordat de kapitein als laatste gesprongen had, waren we negentien keer terug geweest”.

De redding van de mannen van de vrachtboot “Katowice” – waarvoor de Poolse regering het niet bij woorden van dank heeft gelaten – was de laatste grote redding onder bevel van Douwe Tot, die zelf niet meer weet hoeveel tochten hij in het oliegoed heeft gemaakt. Later heeft de schipper gehoord, dat de mannen op de vuurtoren de “Brandaris”, die wel wat gewend zijn, de adem hebben ingehouden, toen de reddingboot zich op de thuisvaart een weg door de branding worstelde. Vraag het opzichter Stobbe.

De “Katowice” betekent de laatste in een lange, bonte rij. De “Wisla”, een Duitser, 17 en 45 man, in twee tochten, de “Jareslow”, 17 man, de “Ceres”, met de oude “Brandaris”…. De roep “Schip in nood” heeft herhaaldelijk over Terschelling weerklonken.

“Nu komen er minder schipbreuken voor. Ze zijn tegenwoordig beter bij. Ze hebben er de rommel voor, zoals radar”, merkt Douwe Tot op, terwijl hij zijn medailles weer in de doosjes stopt. Negen en veertig jaar geleden begon deze Terschellinger als matroos op een haringlogger, hij eindigt zijn loopbaan als schipper van de reddingboot van West-Terschelling en doet dit met een bezwaard hart. Hij is als Coen Bot, die de “Dorus Rijkers” aan zijn zoon Piet moest afstaan, maar de boot nog graag onzer zich had gehouden.

“Ik was nooit bang, maar helemaal gerust ook niet”, zegt vrouw Tot, die beslist niet getekend wil worden. “Immers, wat zal het “eiland” daarvan zeggen, van die gekkigheid?”.

Vissen op het wad

Douwe Tot, bijna gepensioneerd, houdt niet van boeken lezen en van de radio evenmin. Hij kan niet in huis zitten. Hij vist graag met het hoekwand op het wad. Op bot. Je kunt er, als het lukt, wel zo’n 5 à 600 vangen. Mooi werk, dat vissen. De ene dag uitzetten en de andere dag inhalen. Daarvoor krijgt hij nu de tijd.

De vaste bemanning van de “Brandaris”, Klaas Tot, stuurman Jaap de Beer, machinist van Heuvelen en de opstappers, Eelke Rein de Beer en Eelke Jacob de Beer, neemt afscheid van haar schipper. Een schipper, die van alle tochten met zijn volledig bemanning is teruggekeerd.

Er zijn er veel gebleven van de Waddeneilanden in het lange leven, dat Douwe bij de N.Z.H.R.M. heeft geleid. Zijn broer, Albert Tot is gebleven met de bemanning van de “Brandaris I” op weg naar de Hors bij Texel. Op de Eierlandse gronden zijn ze vermoedelijk vergaan. Alleen het lichaam van schipper Steven Wiegman is gevonden. Dat was dertig jaar geleden. Ook dat behoort bij het leven van de redders aan de verraderlijke Noordzeekust.

Steeds vijf tot zeven minuten na het alarmsignaal is schipper Tot uitgevaren. In die tijd was Klaas, op de fiets, de mannen langs gegaan. Het kon niet missen want de motor behoefde niet warm te lopen. “Ik ga misschien nog wel eens een keertje mee”, mompelt Douwe, die er toch ook wel heimelijk trots op is, dat zijn zoon Klaas, zijn enige zoon, het commando heeft gekregen. Een jongen van het eiland en een jongen van de zee. De “Brandaris” blijft in vertrouwde handen.

 

Bron: Trouw 30-9-1950