Douwe Tot (4) 1886 – 1959

“Blauwe Zeeridders”  in de Ridderzaal

Mensenredders gehuldigd door Vorstenhuis en regering

“Prijzenswaardig werk zonder veel gedruis”

Vanmiddag recipieerde in de Ridderzaal de Nederlandse regering, bij gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Noord- en Zuidhollandse Reddingmaatschappij en de Zuidhollandse Maatschappij tot redding van drenkelingen. De bloem van het vaderlandse kustvolk zat er verzameld, getooid met al zijn onderscheidingen, blauwe ogen in bruine koppen, moeilijk knipperend tegen het licht der kroonluchters. De minister-president, dr. Drees, deed zelf mededeling van de onderscheidingen, waarvan het de Koningin behaagde ze uit te reiken aan enkele mannen, die het Nederlandse reddingwezen zijn alom verbreide faam hebben gegeven. En prinses Wilhelmina spelde de onderscheidingen op de zeemansborsten, van schippers, opstappers en matrozen, die dag en nacht het leven veil hebben voor de medemens, die op zee in nood verkeert.

Prinses Wilhelmina op het moment dat zij schipper Douwe Tot van de op Terschelling gestationeerde reddingboot “Brandaris” de onderscheiding van Broeder in de orde van de Nederlandse Leeuw opspeldt

Beide jubilerende maatschappijen werd het “predicaat “Koninklijke” verleend en de bestuurders werd een vlag aangeboden, gesierd met de koninklijke kroon. De heer H. Th. de Booy,directeur van de N.Z.H.R.M., werd benoemd tot officier in de orde van Oranje Nassau; Mees Toxopeus, schipper van de reddingboot “Insulinde”, gestationeerd in Oostmahorn, tot ridder in de dezelfde orde, voor 157 gevaarvolle tochten, waarvan hij 241 mensen veilig aan land bracht. De schipper van de “Brandaris”, Douwe Tot, en die van de reddingboot “Koningin Wilhelmina”, W. de Jager, werden beiden Broeders in de orde van de Nederlandse Leeuw.

Nieuwe medailles, gevoegd bij de vele, welke werden uitgereikt om de moed, de volharding en de zelfopoffering te eren van hen, die men “de Blauwe Ridders der zee” pleegt te noemen en wier aanwezigheid in de Ridderzaal deze zaal slechts eer bewees.

De schipper van de reddingboot “Joan Hodschon”, J. Bakker, kreeg de eremedaille in goud, verbonden aan de orde van Oranje Nassau, die in zilver werd uitgereikt aan een opstapper van de reddingboot in Scheveningen, J. Dijkhuizen, en die in brons ging naar de vuurpijlrichter in Noordwijk aan Zee, B. van der Wiel. Voorts werden nog veertien zilveren medailles boor menslievend hulpbetoon en zes bronzen op de borst gehangen van mannen, die zich in een reddingvlet bij noodweer op open zee behaaglijker voelen dan hier in de plechtige officiële Ridderzaal. Hoewel moet worden gezegd, dat men alles had gedaan, om er een feestelijk aanzien aan te geven. Op het podium stonden bloemen. De toespraken waren kort en de mensenredders werden verwelkomd door een erewacht van jongens van de zeevaartschool en operettemuziek van de Marinekapel.

Maar de kerels kwamen pas los, toen na het officiële gedeelte, ook koningin Juliana kwam binnenstappen en zich ongedwongen met hen onderhield. Prins Bernard was door ziekte verhinderd, maar had in een telegram de verbondenheid van het Nederlandse vorstenhuis met het Nederlandse reddingwezen nog een benadrukt.

Lang stond koningin Juliana nog te praten met de mannen, die tot de besten van haar volk behoren. De kleine, gedrongen Fries Toxopeus schitterde als de nieuwe ridder van de dag, maar eigenlijk schitterden al deze mannen, louter door hun aanwezigheid in deze plechtige zaal. Het was de officiële erkenning van een zaak, “welke goed en prijzenswaardig is, maar zich niet door veel gedruis en ophef doet aanprijzen”, zoals in 1824 al werd geschreven, toen voor het eerst een plaatselijke commissie, getuigschriften ging uitreiken aan de bemanning van een reddingboot.

 

Bron: Volkskrant 16-11-1949